Op donderdag 12 oktober vond de vierde NMo Kennisbijeenkomst plaats, “Exploitatie van Historische Huizen en Industriële Complexen”. Voor een publiek van meer dan zestig deelnemers, gingen drie sprekers in op exploitatiemodellen voor verschillende soorten erfgoed en op de onderliggende succesfactoren en uitdagingen.
Tonko Grever van Museum Van Loon te Amsterdam sprak over de manier waarop dit museale grachtenhuis, dat de collectie van de Amsterdamse regentenfamilie Van Loon herbergt, zorgt voor voldoende inkomsten om het huis voor de komende generaties te behouden. Het museum ontvangt geen reguliere overheidssubsidie en is voor de helft van haar inkomsten afhankelijk van haar bezoekers, zo vertelde Grever. De andere helft aan benodigde gelden wordt verkregen uit onder andere projectsponsorwerving en de verhuur van de historische eetkamer voor diners. Grever ontkrachtte een hardnekkig misverstand dat een huis op de grachten automatisch veel aanloop van toeristen krijgt en dus dito inkomsten. Veel belangrijker is het volgens hem om een lokaal netwerk van (financiële) ondersteuners op te bouwen. Dit doet het museum met diverse Vrienden- en Donateurskringen, waaronder het zeer succesvolle Van Loon 100, de vriendenkring voor jongeren beneden de 35 jaar.
De tweede spreker was Hans Broekmeulen van Willemsoord BV. Hij vertelde over een heel ander soort erfgoed dan een museaal grachtenhuis in hartje Amsterdam, namelijk de voormalige rijkswerf van de Koninklijke Marine in Den Helder. Hans liet het publiek zien welke weg het terrein, na het vertrek van de marine in 1993, heeft moeten afleggen om een bloeiend nieuw deel van Den Helder te worden. Een zorgvuldige herontwikkeling van het terrein en de gebouwen, waarmee altijd rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarde, is daarbij belangrijk om de identiteit van het terrein te versterken. Minstens even belangrijk, benadrukte Broekmeulen, is dat de regie van de exploitatie in één hand blijft en onder een heldere visie wordt uitgevoerd. Dat geeft duidelijkheid naar de huurders en gemeentelijk bestuurders. Daarnaast is een kleine, maar flexibele organisatie een belangrijke succesfactor gebleken om snel in te kunnen spelen op een financieel moeilijkere periode.
Evert Verhagen, oprichter en eigenaar van Creative Cities en REUSE, trakteerde het publiek op een overzicht aan mooie nationale en internationale herbestemmingsprojecten, zoals de Westergasfabriek in Amsterdam, het Zaryadye park in Moskou, Rusland, en een voormalig abattoir in Casablanca, Marokko. Hij vertelde wanneer en waarom in het ene geval de herbestemming wel bijdraagt aan het aantrekkelijk maken van en stad en in een ander geval niet. Twee zaken zijn cruciaal wanneer men een strategie voor herbestemming maakt: het toespitsen van elke exploitatie op het eigen politiek en cultureel klimaat en het richten van een exploitatie op de juiste doelgroepen. Verhagen verduidelijkte aan de hand van onderzoek naar migratietrends dat nog te vaak wordt ingezet op het aantrekkelijk maken van een terrein voor mensen van buiten een stad, zoals toeristen en dagjesmensen. Verhagen stelt dat een herbestemming pas geslaagd is wanneer deze bijdraagt aan het verbeteren van het vestigingsklimaat voor jongere bewoners van een stad of regio.
Na de lezingen volgde een plenaire discussie, die werd afgetrapt door Maaike Odolphi van Vereniging Hendrick de Keijser. Er kwamen vragen aan de orde zoals “Welke rol kan de overheid het beste vervullen bij het maken en uitvoeren van een nieuwe exploitatiestrategie?” en “Wanneer heeft een monumentaal gebouw de grenzen van een exploitatiemodel bereikt en hoe ga je dán verder?” De middag werd afgesloten met de traditionele borrel.